De Stadsgenese helpt om steden weer te verbinden met hun omgeving

Gepubliceerd 13 augustus 2021

In de lente van 2021 hebben STOWA en de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE) De Stadsgenese uitgebracht. Dit boek onderzoekt voor acht Nederlandse steden hoe ze zich hebben ontwikkeld en hoe ze daarbij gebruikmaakten van kennis over de omgeving. De Stadsgenese biedt inspiratie en een methode om steden klimaatadaptief te ontwikkelen met behulp van historische kennis over bodem en water. Het is een handig hulpmiddel bij het maken van een omgevingsvisie.

Hoe is De Stadsgenese tot stand gekomen? En wat kunnen gemeenten en waterschappen ermee? We spraken erover met onderzoeker en kaartenmaker Menne Kosian van RCE en Bert Palsma, onderzoekscoördinator waterketen in het stedelijk gebied bij STOWA.

Stadsgenese.nl

Wil je meer weten over De Stadsgenese en de methode? Alle informatie over het boek en de methode vind je op de website stadsgenese.nl. Het boek kun je gratis bestellen of zelf downloaden. Op de website vind je ook de gebruikte bronnen en andere handige downloads.

Wat was de aanleiding om De Stadsgenese te schrijven?

Bert: ‘Ik merkte bij collega’s dat er behoefte was om de ontwikkelingen rond klimaatadaptatie in stedelijk gebied een extra dimensie te geven. En STOWA werkt vanaf 2018 al samen met de RCE, onder andere aan het Handboek beken en erfgoed. De organisaties vullen elkaar prima aan. We werken op dezelfde manier en met dezelfde gedrevenheid.’

Menne: ‘Erfgoed wordt bij stedelijke ontwikkeling vaak als hinderpaal gezien, als iets dat er ook nog is en waar je voorzichtig mee moet zijn. Maar erfgoed kan gemeenten ook zeer nuttige kennis bieden. Ik ben bijvoorbeeld betrokken geweest bij de herinrichting van het stationsgebied van Hoorn. Het idee was om een stuk van de oude stadsmuur en een mooi bastion te reconstrueren. Maar als je naar oude kaarten kijkt, dan zie je dat er dammen op die plek liggen. Het stationsgebied ligt dan ook op het kruispunt van drie watersystemen: twee waterschappen en de stad zelf. Dan kun je niet zomaar iets aanleggen wat je mooi vindt. Zonder kennis over de historie en ondergrond weet je dat niet. Bij grote opgaven in de openbare ruimte moet je er daarom voor zorgen dat je ook erfgoedspecialisten aan tafel hebt zitten. We merken bij de RCE dat dit vaak nog niet het geval is. De Stadsgenese komt voort uit de behoefte aan een brede samenwerking om grote stedelijke opgaven aan te pakken.’

Jullie schrijven dat bij stedelijke ontwikkeling lange tijd de samenhang met de ondergrond is losgelaten. Dit heet ook wel ‘onthechting’. Wat betekent deze onthechting voor klimaatadaptatie?

Bert: ‘Klimaatadaptatieprojecten zijn projecten die van niemand en van iedereen zijn. En klimaatadaptatie speelt in veel verschillende domeinen een rol, denk aan ruimtelijke inrichting, verkeer, wonen, recreatie, cultureel erfgoed, verkeersveiligheid, waterveiligheid en energie. Deze domeinen zijn verdeeld over sectoren, kennis hierover ligt bij verschillende diensten en professionals. De één houdt zich bezig met hydrologie, de ander met verkeer en weer een ander met ruimtelijke ordening. Dat is niet altijd zo geweest. Vroeger hadden de bezigheden van mensen een organische relatie met het landschap: alles hing met elkaar samen. Dat zie je ook terug in oude kaarten. Verschillende laagjes op de kaart vormden een organisch geheel. Maar in de loop van de twintigste eeuw is de omgeving in plakjes opgesneden: kennis is opgesplitst in verschillende domeinen. Met De Stadsgenese willen we laten zien hoe belangrijk het is, onder andere voor klimaatadaptatie, om al die kennis weer bij elkaar te brengen en dat organische geheel weer te vinden.’

Menne: ‘Een deel van klimaatadaptatie is ook een stuk acceptatie. We moeten ons weer leren verbinden met onze eigen omgeving. Vanaf de jaren zeventig werd gedacht dat de wereld maakbaar was. Voor een nieuwe stadswijk werd er eerst zes meter zand gestort om geen last meer te hebben van het oude landschap. Het gevolg is dat veel bewoners nu niet beseffen wat er onder hun huis zit. Tot diep in de jaren zestig was dat heel anders. Mensen die buitendijks in Schiedam woonden hadden bijvoorbeeld vloedplanken in huis, omdat ze soms last hadden van het water. Dat was normaal. Dit soort acceptatie kan weer terugkomen als mensen zich weer verbonden voelen met hun omgeving.’

Menne: ‘Klimaatadaptatie is ook een stuk acceptatie. We moeten ons weer leren verbinden met onze eigen omgeving.’

Het doel is dus om die onthechting tegen te gaan?

Bert: ‘Ja, en ook om te zorgen voor nieuwe hechting met het landschap. Een voorbeeld daarvan is dat je een adaptatiemaatregel gebruikt op een plek waar hij goed werkt. Infiltratiemaatregelen werken bijvoorbeeld niet op alle plekken. Maatregelen die uitgaan van het landschap zijn vaak veel effectiever en bewoners accepteren zulke maatregelen ook.’

Menne: ‘Oude binnensteden aan het water hebben zich in het verleden vaak aan het water moeten aanpassen. Daarvoor hebben ze allerlei oplossingen gevonden, en daarvan zie je vaak nog resten terug. De kennis daarover kunnen we ook nu gebruiken voor de ontwikkeling van onze steden. Want als je weet hoe een bepaalde ingreep in het verleden heeft gewerkt, dan kun je erover nadenken of je die opnieuw kunt toepassen. Daarnaast speelt erfgoed een grote rol bij kwesties die te maken hebben met identiteit: wat kan hier eigenlijk? En wat willen we met z’n allen?’

Wat kunnen gemeenten en waterschappen precies met De Stadsgenese?

Menne: ‘De methode die we in De Stadsgenese hebben ontwikkeld, stimuleert  professionals uit verschillende werkvelden om veel meer met elkaar samen te werken. Je kunt het boek bijna beschouwen als een tussenproduct van wat we met veel verschillende partijen hebben ontwikkeld. De City Deals hebben hier bijvoorbeeld ook aan bijgedragen. Het gaat er vooral om dat je als gemeente de methode uit het boek kunt gebruiken om met grote politiek-maatschappelijke vraagstukken om te gaan. Met als doel om de eigenheid van de stad en de omgeving weer bij elkaar te brengen. In De Stadsgenese vind je acht voorbeelden van hoe je deze methode kunt toepassen. Het product dat we ontwikkeld hebben, is dus eigenlijk niet het boek maar de methode. Het boek illustreert de methode.’

Bert: ‘De methode of het stappenplan noemen we in het boek het geneseproces. Dat proces bestaat uit acht stappen. We hopen dat de beelden en verhalen uit De Stadsgenese gemeenten en waterschappen inspireren om zelf aan de slag te gaan. Het boek geeft je de kans om gebruik te maken van alle bestaande kennis en het laat je zien waar je die kennis kunt vinden.’

Menne: ‘De methode sluit trouwens ook mooi aan bij de doelstellingen van de nieuwe Omgevingswet. Door met veel partijen binnen de gemeente en met bewoners samen te werken, zorg je voor een goede samenhang in de plannen voor de stad en de omgeving. Je creëert er ook draagvlak, betrokkenheid en participatie mee.’

Bert: ‘De Stadsgenese is een uitnodiging voor gemeenten en waterschappen om aan de slag te gaan.’

Kaarten vormen een belangrijke basis voor De Stadsgenese. Wat vertellen oude kaarten ons eigenlijk allemaal? Waarom zijn ze van zo’n grote waarde?

Bert: ‘Ik houd al heel lang van kaarten. De oude Russische atlas Mira vind ik haast nog mooier dan Rembrandt. Kaarten maken is een Hollandse traditie. Het is voor een deel techniek, maar het is ook kunst! Een kaart geeft de werkelijkheid namelijk nooit exact weer. Je moet bepalen welke kleuren je gebruikt en hoe je ze met elkaar combineert. En je moet keuzes maken en nadenken over wat je precies wilt laten zien.’

Menne: ‘Ik werk als onderzoeker met kaarten en net als Bert vind ik ze heel mooi. Kaartenmakers zijn net als historici verhalenvertellers. Wat kaartenmakers willen vertellen, moeten ze vormgeven met een beeld of met kleuren. Maar als je goed naar kaarten kijkt, dan zie je dat ze niet alleen mooi zijn. Ze bevatten ook kennis, inzichten en meningen uit de tijd waarin ze gemaakt zijn. Met moderne GIS-systemen kun je die kennis in databases zetten en koppelen aan andere kennis. Op deze manier kun je kennis uit het verleden gebruiken om problemen van nu op te lossen. Je krijgt zo bovendien inzicht in wat er bijzonder is aan een bepaalde plek. En dat is belangrijk bij erfgoedbeheer en klimaatadaptatie.’

Gorinchem en Woudrichem 1557/1558, door Jacob van Deventer

Wat hopen jullie met De Stadsgenese te bereiken?

Bert: ‘Ik hoop dat De Stadsgenese een salontafelboek wordt bij alle gemeenten en waterschappen. Dat het daar in kantines en bij de receptie ligt. En dat professionals erdoorheen bladeren en enthousiast worden van onze methode. Als we met deze publicatie op een paar plekken een extra zetje kunnen geven, dan hebben we ons werk goed gedaan.’

Bert: ‘Ik hoop dat De Stadsgenese een salontafelboek wordt bij alle gemeenten en waterschappen.’

Menne: ‘En dat de vormgeving van het boek zo duidelijk en helder is dat een beleidsmaker ermee naar de wethouder kan gaan om uit te leggen wat hij wil. Je hoeft niet deskundig te zijn, je kunt je project simpel weergeven en overbrengen. Voor deze methode heb je niet veel mensen nodig, en het kost ook niet veel. Dat maakt de methode politiek ook heel erg aantrekkelijk. Het zou mooi zijn als mensen deze methode uitproberen, en dan beseffen hoe waardevol hij is.’

Menne: ‘Het zou mooi zijn als mensen onze methode uitproberen, en dan beseffen hoe waardevol hij is.’

Over Menne

Menne Kosian studeerde archeologie, geschiedenis en filosofie aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. Hij is specialist watererfgoed, onderzoeker ruimtelijke analyse en cartograaf van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed. Hij geeft gastcolleges aan hogescholen en universiteiten over GIS. Ook was hij betrokken bij de publicatie van de atlassen van de zestiende-eeuwse kaartenmaker Jacob van Deventer.

Over Bert

Bert Palsma werkt bij STOWA als onderzoekscoördinator waterketen in het stedelijk gebied. Hij studeerde fysische geografie in Amsterdam en verdiepte zich in Wageningen in bodem- en grondwaterhygiëne. Hij werkt altijd op het snijvlak van waterschappen en gemeenten.