Europese Klimaatadaptatiestrategie: Nederland kan leren van de evaluatie

Gepubliceerd 11 maart 2019

Half november verscheen de tussentijdse evaluatie van de Europese Klimaatadaptatiestrategie 2013-2020. De uitkomsten daarvan staan op de Europese agenda na de Europese verkiezingen van mei 2019. De uitkomsten zijn positief te noemen, aldus Willem Jan Goossen van het ministerie van IenW. En Nederland kan er interessante lessen uit trekken.

“De tussentijdse evaluatie dient niet alleen de uitvoering van de huidige Klimaatadaptatiestrategie”, stelt Goossen. “Hij helpt ons ook om alvast na te denken over wat er ná 2020 moet gebeuren op het vlak van klimaatadaptatie. Die evaluatie is dus een bron van inspiratie, voor Europa maar ook voor Nederland.”

Nationale Strategieën

De huidige Strategie heeft al veel opgeleverd, aldus Goossen, en de lidstaten en ngo’s zijn in grote lijnen positief. Op alle drie de doelen van de Strategie is al veel voortgang geboekt: de klimaatbestendigheid van EU-landen, -regio’s en steden verhogen; de besluitvorming over adaptatie beter onderbouwen; en de klimaatbestendigheid van belangrijke kwetsbare sectoren verhogen, zoals landbouw en visserij.

“Een van de acties onder het eerste doel is bijvoorbeeld het aanmoedigen van alle lidstaten tot het ontwikkelen van een Nationale klimaatadaptatiestrategie, of NAS”, vertelt Goossen. “Het aantal lidstaten met zo’n NAS is sinds 2013 gestegen van 15 naar 25, en de overige drie lidstaten hebben al een NAS klaarliggen voor goedkeuring door hun parlement.” Een tweede actie onder datzelfde doel betreft het inzetten van LIFE-financiering ter ondersteuning van capaciteitsopbouw en adaptatiemaatregelen. “Ook dat is al op grote schaal gebeurd”, zegt Goossen.

Netwerk van steden

Nederland kan veel leren van de Europese Klimaatadaptatiestrategie, zo merkt Goossen op. “Hoe doet Europa dat nu, met die heldere doelen en acties?”, zegt hij. “Ten tweede is de EU dus bereid haar Strategie tussentijds onafhankelijk te laten evalueren.” Ook de evaluatie zelf is nuttig voor Nederland, aldus Goossen: “Die laat aan departementen, ngo’s en andere partijen zien dat er op Europees niveau al heel veel gebeurt, en dat er allerlei initiatieven en regelingen zijn waar wij gebruik van kunnen maken. Dat laatste gebeurt nu nog niet altijd optimaal.”

Als voorbeeld noemt hij het zogeheten Burgemeestersconvenant. Dat is een netwerk van burgemeesters van grote Europese steden die elkaar steunen, kennis uitwisselen en gezamenlijk projecten initiëren. Ook hebben ze via het Convenant een betere toegang tot EU-financiering. “In Europa doen daar 1076 steden aan mee”, vertelt Goossen, “maar in Nederland zijn het er maar acht, waarvan vier grote steden.”

Lokale strategieën

Een ander punt waarop Nederland van andere landen kan leren, zo blijkt uit de evaluatie, is de vertaling van een NAS naar lokale klimaatadaptatiestrategieën. “In Frankrijk is er een wet die voorschrijft dat lagere overheden een adaptatiestrategie moeten hebben”, zegt Goossen. “Wij hebben binnenkort natuurlijk de nieuwe Omgevingswet, die stelt dat alle provincies, waterschappen en gemeenten een omgevingsvisie moeten ontwikkelen. Maar klimaatadaptatie is daarvan geen verplicht onderdeel.”

Dat wil overigens niet zeggen dat provincies en gemeenten in Nederland te weinig aan klimaatadaptatie doen, benadrukt hij. “Inmiddels is iedereen er wel van doordrongen dat het klimaat snel verandert en dat we daar nu al rekening mee moeten houden in alles wat we bouwen, aanleggen en ontwikkelen.”

De evaluatie lijkt dus op sommige punten wat streng, vindt Goossen. “Er is ook een punt dat stelt dat er in een NAS moet zijn vastgelegd dat die regelmatig moet worden herzien. In onze NAS staat dat niet zo specifiek opgeschreven, maar dat is zeker wel de intentie.”

Monitoring

Op een ander punt vindt Goossen dat Nederland wel terecht negatief uit de evaluatie springt: monitoring. “Monitoring houdt verschillende dingen in”, zegt hij. “Ten eerste: bekijken of je als land ook echt doet wat je belooft – bijvoorbeeld of bepaalde directies ook echt beleid ontwikkelen dat rekening houdt met klimaatadaptatie. Ten tweede moet je monitoren in hoeverre die acties effect hebben – zoals of de uitkomsten van dat beleid ook echt terechtkomen in bijvoorbeeld aanbestedingseisen. Het Deltaprogramma is wel bezig met het opzetten van een dergelijke monitoring, maar nog niet over de volle breedte van de adaptatieopgave. Op het gebied van gezondheid, landbouw, energievoorziening en natuur moet er nog veel gebeuren.”

Ook kan Nederland nog veel winst boeken op het vlak van overleg met financiële instituties, zoals verzekeraars. “Het gaat er dan niet alleen om of zij hun vermogen investeren in zaken die klimaatadaptief zijn”, verduidelijkt Goossen, “maar ook bijvoorbeeld om de vraag of zij hun klanten, via lagere premies, belonen voor klimaatadaptief gedrag.”

Inspiratie

Wat gaat Nederland doen met de uitkomsten van de evaluatie? “Ten eerste bereiden we nu de Nederlandse inbreng voor in de Europese discussie die na de zomer plaatsvindt”, antwoordt Goossen. “We denken na over wat we willen dat Europa gaat doen. En verder gebruiken we de uitkomsten als inspiratie voor ons eigen werk op het vlak van klimaatadaptatie. Dit is een goede analyse, die duidelijk aangeeft waar er werk aan de winkel is. Die punten gaan we op verschillende plekken agenderen. Dus ja, deze evaluatie zal in Nederland zeker nog een tijdje doorwerken.”