Wat betekent klimaatverandering voor de watervraag in stedelijk gebied?
Klimaatverandering heeft invloed op de watervraag in stedelijk gebied. Hogere temperaturen leiden tot extra verdamping via groen en open water. Bij langere droge periodes wordt dit water niet aangevuld. Daarnaast kunnen ook stedelijke ontwikkelingen, zoals adaptatiemaatregelen, de watervraag beïnvloeden. In opdracht van het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat / Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie heeft Royal HaskoningDHV geanalyseerd hoe de stedelijke watervraag zich in de toekomst zal ontwikkelen.
Die ontwikkeling hangt niet alleen af van de effecten van klimaatverandering, maar ook van lokale gebiedskenmerken en van de vraag of er wel of geen adaptatiemaatregelen zijn uitgevoerd. Door een toename in watervraag te vergelijken met de verwachte beschikbaarheid van water ontstaat een beeld van de risico’s als gevolg van watertekort, die kunnen variëren van schade aan groen tot extra hittestress en schade aan gebouwen en infrastructuur. Het rapport (pdf, 5.6 MB) met de resultaten is begin dit jaar verschenen.
Ontwikkeling van watervraag vanuit vijf invalshoeken
De onderzoekers belichten de ontwikkeling van de watervraag vanuit vijf invalshoeken:
- Landschapstypen: Nederland kent zes landschapstypen: veen-, rivierklei-, zeeklei-, duin-, heuvel- en zandlandschap. Elk landschap heeft zijn eigen kenmerken, waardoor ook de watervraag kan verschillen.
- Inrichtingsvarianten: De hoeveelheid groen en verharding in een gebied heeft invloed op de watervraag. Om daar rekening mee te houden gaan de onderzoekers uit van drie stedelijke inrichtingsvarianten: hoogstedelijk, stedelijk en suburbaan. Hoogstedelijk gebied bestaat uit veel bebouwing met weinig groen, in stedelijk gebied is het wat groener en in suburbaan gebied vind je evenveel groen als verharding.
- Adaptatie: De onderzoekers hebben twee verschillende pakketten van adaptatiemaatregelen onderzocht: maatregelen die deel uitmaken van een gematigde adaptatiestrategie en maatregelen die deel uitmaken van een ambitieuze strategie. Daarnaast hebben ze ook de invloed van grondwaterpeilbeheer onderzocht. Die maatregel beperkt het uitzakken van de grondwaterstand en kan de watervraag doen toenemen.
- Klimaatscenario’s: De onderzoekers voeren analyses uit voor twee warme klimaatscenario’s in 2050 en 2085: WH (warm en hoge verandering in luchtstromen) en WL (warm en lage verandering van luchtstromen).
- Nat of droog jaar: De onderzoekers nemen als vergelijkingsbasis vier referentiejaren: het natte jaar 1998, het gemiddelde jaar 2017, het droge jaar 2003 en het extreem droge jaar 1976.
Hoe is de verwachte verandering in de watervraag onderzocht?
De onderzoekers hebben met een waterbalansmodel telkens een hydrologisch jaar doorgerekend. Voor de klimaatscenario’s zijn hierbij de neerslag- en verdampingsreeksen van de vier referentiejaren getransformeerd naar 2050 en 2085. De zes landschapstypen zijn gemodelleerd met kenmerkende waarden voor onder meer de doorlatendheid van de ondergrond, drooglegging, en kwel (grondwater dat via de bodem omhoogkomt) of wegzijging (water dat naar de diepere ondergrond wegzakt). De onderzoekers hebben de invloed van stedelijke inrichting en adaptatiemaatregelen onderzocht door situaties te vergelijken op basis van percentage groen, afstroming en infiltratie van neerslag, en aanvulling van het grondwater door grondwaterpeilbeheer. Voor het groen is onderscheid gemaakt tussen gras, struiken en bomen met elk hun eigen worteldiepte.
Factsheets per landschapstype
In het rapport vind je per landschapstype een factsheet met daarin de belangrijkste conclusies. Daarin zie je bijvoorbeeld wat de maximale watervraag per tien dagen is voor drie verschillende inrichtingsvarianten van het stedelijk gebied en hoe die toeneemt door klimaatverandering. Ook zie je of deze vraag toe- of afneemt als er adaptatiemaatregelen zijn uitgevoerd.
Bij vergelijking tussen de landschapstypen valt op dat veengebieden de grootste watervraag kennen. Het grondwater wordt daar makkelijk vanuit het oppervlaktewater aangevuld door de vele watergangen, geringe drooglegging en goede capillaire werking. Daardoor blijft in veengebieden de verdamping via groen ook bij droogte grotendeels in stand. Bij de zandige landschappen (heuvel‑, duin‑ en zandlandschap) neemt de verdamping via groen juist af doordat de grondwaterstand bij droogte daalt. Tot slot blijkt uit de analyse dat de watervraag toeneemt als er meer groen is. De extra verdamping van groen wordt, zéker in droge tijden, niet gecompenseerd door extra infiltratie van neerslag.
Wouter Stapel, één van de auteurs, schreef naar aanleiding van het onderzoek ook een column (pdf, 693 kB) in het Vakblad Riolering.