“Water en bodem sturend om onze toekomstige ambities te kunnen realiseren”
Eind november verscheen de langverwachte Kamerbrief ‘Water en bodem sturend’. In de brief verduidelijkt het kabinet welke gevolgen dit uitgangspunt heeft voor de ruimtelijke inrichting. Jaap Slootmaker, directeur-generaal Water en Bodem van het ministerie van IenW, reageert en legt uit hoe de regionale uitwerking vorm krijgt. “Deze brief geeft de ruimte aan waarbinnen we kunnen handelen. We moeten hierbij oog houden voor de enorme diversiteit van ons landschap.”
Wat zie jij als de kernboodschap van de Kamerbrief?
“De brief redeneert vanuit de toekomst en vertaalt die naar de besluitvorming van nu. We zitten midden in een aantal grootschalige transities en moeten rekening houden met een veranderend klimaat en steeds grotere weersextremen. Dat gaat gepaard met onzekerheid. We kennen de toekomst niet, maar de richting wel. Deze Kamerbrief geeft de ruimte aan waarbinnen we kunnen handelen. Hij maakt duidelijk wat op lange termijn de beperkingen én de mogelijkheden zijn om te handelen en investeren. Dat vind ik belangrijk om voor ogen te houden.”
‘Water en bodem sturend’ staat ook al in het Coalitieakkoord. Waarom nu deze Kamerbrief?
“De brief is de concrete invulling van de passage in het coalitieakkoord. Er staan 33 structurerende keuzes in met een duidelijke uitleg over de gevolgen voor de ruimtelijke inrichting. Deze keuzes zijn leidend bij de uitwerking op gebiedsniveau. De brief is heel concreet op sommige punten. Denk bijvoorbeeld aan het zuinig omgaan met drinkwater en het voornemen om het grondwaterpeil in het veenweidegebied te verhogen. Dat maakt denk ik ook dat de Kamerbrief nu het onderwerp van gesprek is.”
Het kabinet maakt zeven uitgangspunten leidend. Welke springt er voor jou uit?
“Dat vind ik lastig te beantwoorden, want ik vind ze allemaal belangrijk. Maar als ik dan toch iets moet noemen, dan kies ik het niet afwentelen op de toekomst. Denk aan de beschikbaarheid van zoet water, die niet meer zo vanzelfsprekend is als voorheen. Als we het waterpeil in het IJsselmeer willen verhogen, dan moeten we op tijd aanpassingen doen in de omgeving. Dus nu al maatregelen nemen om daarmee beslisruimte te houden voor de toekomst.”
Hoe kom je tot die maatregelen?
“Systeemkennis is heel belangrijk. Op hoge zandgronden zijn bijvoorbeeld de gevolgen van droge zomers het meest zichtbaar. We gaan daar nu met alle gebruikers van grondwater om tafel om grip te krijgen op de grondwaterbalans. We willen precies weten wie wat onttrekt en hoe het grondwater weer wordt aangevuld. Zo krijg je veel bewustere besluitvorming. Dat is echt winst.”
Toch heeft de brief niet voor iedereen een fijne boodschap. Hoe werken jullie aan maatschappelijk draagvlak?
“Als overheid kun je onmogelijk keuzes maken die in het voordeel zijn van iedereen. Het liefst zou ik verkondigen dat er altijd voldoende zoet water is, maar dat is niet zo. Moeilijke keuzes zijn onvermijdelijk. Het gaat erom dat je keuzes goed kunt uitleggen. Het wonen in een delta heeft gevolgen en maakt ons kwetsbaar. Dat hebben we de laatste jaren aan den lijve ondervonden met de overstromingen in Limburg en met de langdurige droogte van de afgelopen zomers. We moeten nog beter uitleggen wat de steeds grotere weersextremen voor Nederland gaan betekenen.”
Van de 900.000 te bouwen woningen staat het grootste deel nu toch gepland in laag-Nederland. Is het wel verstandig om zoveel huizen in dit kwetsbare gebied te bouwen?
“We beginnen niet met een leeg vel. Onze economische centra liggen nu eenmaal in het westen. We zijn door de eeuwen heen ingericht op het wonen onder de zeespiegel. Ik vind het te simplistisch om te zeggen: in heel laag-Nederland moet je niet meer bouwen. Maar je moet nu wel plekken vermijden die je in de toekomst nodig hebt voor waterberging of waterveiligheid. En als je toch op lage delen wilt bouwen, zoek dan naar de beste plek en ga niet bouwen op het diepste punt van een polder. De structurerende keuze is dus: we gaan op sommige plekken niet meer bouwen en houden op andere plekken bij de bouw rekening met de klimaatverandering van de toekomst.”
Hoe zorg je dat water en bodem straks echt sturend zijn bij beleid en uitvoering?
“Dat zit hem in de uitwerking, bijvoorbeeld in het Afwegingskader Stedelijke Ontwikkeling dat nu ontwikkeld wordt. Ook is in sommige gevallen nieuwe wet- en regelgeving nodig. Het belangrijkste is dat de uitgangspunten van de brief gaan landen in de gebiedsuitwerkingen, bijvoorbeeld via de Novex-gebieden (gebieden die als gevolg van de nationale opgaven worden herbestemd en/of ingrijpend heringericht, red.) en het Nationaal Programma Landelijk Gebied. Alleen zo worden water en bodem sturend bij die integrale aanpak; in synergie dus met andere opgaven. Het klinkt misschien als alleen maar mooie woorden, maar ik ben ervan overtuigd dat het echt zo kan werken. Dat is ook in het belang van ons allemaal.”
Het Rijk pakt regie met deze brief. Tegelijkertijd benadruk je herhaaldelijk het belang van regionaal maatwerk. Hoe gaat dat samen?
“De regionale uitwerking moet niet los gaan zingen van de landelijke contouren en andersom. Ons land kent grote regionale verschillen in geografie en inrichting, en daardoor komt hetzelfde probleem op verschillende plekken heel anders tot uiting. Dit vraagt om regionale uitwerking die recht doet aan die verschillen, zonder afbreuk te doen aan de nationale keuzes. In het westen spelen bijvoorbeeld vooral problemen rond waterkwaliteit. Daar zullen we ons dus vooral moeten richten op het omgaan met toenemende verzilting en het terugdringen van verontreiniging. Op de hoge zandgronden is het vooral nodig dat we beekherstel grootschalig aanpakken.”
Maar hoe regel je dat dan? Je kunt als Rijk toch moeilijk actief aan tafel zitten bij alle regio’s?
“Dat hoeft ook niet, want we hebben de Kamerbrief opgesteld in samenspraak met de regio’s. Voor de doelen van ‘water en bodem sturend’ kunnen we voortborduren op een lange historie van samenwerking tussen verschillende overheden en het Rijk. Het is ons gezamenlijk belang dat we bewaken dat de structurerende keuzes doorwerken in de gebiedsuitwerking. Maar die uitwerking is dus echt aan de regio’s. Tegelijkertijd moet je wel op landelijk niveau keuzes maken. Nationaal is meer dan een optelsom van regio’s. Sommige regionale maatregelen zijn bijvoorbeeld nodig om de waterveiligheid van het hele land te garanderen. Hetzelfde geldt voor de verdeling van zoet water. Dit zijn opgaven die om nationale regie vragen, maar die afstemming moeten we met de regio’s doen. En daarbij moet je genoeg ruimte laten voor de enorme diversiteit van ons landschap.”