Hoe meet je klimaatweerbaarheid?
Nederland is op dreef met klimaatadaptatie, maar hoe weet je of je op de goede weg bent? Alleen monitoren welke maatregelen er zijn getroffen is niet voldoende. In Nederland én in Europa werken verschillende partijen samen aan een methodiek om het effect van maatregelen te beoordelen.
Een dijk is verhoogd, een wijk groenblauw ingericht en een gebouw hittebestendig gebouwd. Zo op het oog zijn veel zaken in Nederland al klimaatbestendig. Maar werken de maatregelen voldoende? Die vraag is veel lastiger te beantwoorden, zegt Roald Wolters van het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW). Hij volgt de monitoring van klimaatadaptatie op de voet – in Nederland, maar ook in Europa.
“In Nederland is het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) hiermee bezig”, vertelt hij. “Het richt zich niet alleen op het evalueren van de voortgang op zichzelf, maar ook op de methodiek: hoe meet je nu die effectiviteit? En hoe weet je wanneer je voldoende doet?”
Het lastige is dat elke situatie anders is, vervolgt Wolters. “Een hoge stand in de Rijn heeft andere gevolgen dan een hoge stand in de Maas. En opwarming pakt in stedelijke gebieden anders uit dan in landelijke gebieden. Dus met dezelfde maatregelen zijn sommige plaatsen wél volledig beschermd en andere niet. Dat maakt het zo lastig: er is niet één ideale, uniforme aanpak.”
Hitte en droogte
In Europa spelen dezelfde problemen – los van het feit dat klimaatadaptatie niet overal even hoog op de agenda staat. Nederland is een van de koplopers als het gaat om monitoring – en dan met name van waterveiligheid. “Ons voordeel is dat wij al eeuwenlang ervaring hebben met het vechten tegen de zee én met nadenken over de vraag of we bereiken wat we willen”, zegt Wolters. “Daar staat tegenover dat wij met hitte en droogte nog niet zo ver zijn als sommige andere landen, omdat wij daar nog maar relatief recent echt mee te maken hebben gekregen.”
Monitoring van de effectiviteit van adaptatiemaatregelen staat nog in de kinderschoenen, concludeert Wolters. Daarom werken hij en zijn collega’s aan een systeem dat bestaande initiatieven aan elkaar koppelt, om in kaart te brengen wat er eventueel mist. “Je moet voorkomen dat je steeds opnieuw het wiel moet uitvinden”, zegt hij. “Met verschillende departementen maken we nu een update van de klimaatrisico’s en doen we een nulmeting: welke maatregelen zijn er nu al? Over een aantal jaren hopen we dan te kunnen meten of het klimaatrisico werkelijk is afgenomen.”
Dit proces kost veel tijd, benadrukt hij: er zijn 12 departementen en 19 beleidsvelden bij betrokken. De update van de klimaatrisico’s wordt naar verwachting eind 2023 opgeleverd.
Systematiek
“Parallel daaraan ontwikkelen verschillende partijen samen een systematiek om dit op een consistente manier te kunnen doen”, vervolgt Wolters. “Het PBL coördineert dit proces, waaraan instituten als Deltares, Wageningen UR en het RIVM meewerken, maar ook STOWA, provincies, waterschappen en gemeenten.” In 2015 resulteerde dat al in een eerste aanzet voor een monitoringssysteem voor de Nationale Klimaatadaptatiestrategie (NAS); in 2021 volgde het rapport ‘Navigeren naar een klimaatbestendig Nederland’. In 2018 voerde het PBL daarnaast een ‘quickscan’ uit om in kaart te brengen wat andere landen al doen op het gebied van monitoring.
Ook de Europese Commissie werkt, samen het met Europees Milieuagentschap en de lidstaten, aan meer kennis om de effectiviteit van maatregelen te monitoren. “Er komen steeds meer initiatieven, in heel Europa”, besluit Wolters. “Er is nog veel te doen, maar het is bemoedigend om te zien dat er op onderdelen al best veel gebeurt. Ook op het gebied van die systematiek.”