“Je kunt de wijktypologie inzetten voor veel duurzaamheidsopgaven”
Een paar weken geleden is de nieuwe wijktypekaart in de Klimaateffectatlas verschenen. Wat kun je eigenlijk met deze wijktypekaart? En hoe is de kaart tot stand gekomen? Laura Kleerekoper, onderzoeker aan de Hogeschool van Amsterdam, vertelt ons er meer over.
Laura, jij hebt de wijktypekaart al in 2017 ontwikkeld, deze verscheen toen ook in de Klimaateffectatlas. Hoe kwam je erop om wijken in te delen in typen? Was daar een specifieke aanleiding voor?
“Eigenlijk is het niet mijn indeling. Ik heb voortgebouwd op de indeling in wijktypen van Lorzing et al. (2008) die stedenbouwkundigen ook al gebruikten. Verder heb ik andere stedenbouwkundigen om advies gevraagd, want het is belangrijk dat we er allemaal goed mee kunnen werken. Ik heb de periode en de karakteristieke eigenschappen van iedere wijk beschreven: hoe bijvoorbeeld de hoogte varieert en wat de ruimtelijke aspecten zijn. Deze wijktypologie heb ik voor mijn proefschrift gebruikt, dat ik in 2016 heb afgerond. Daarin deed ik onderzoek naar hitte in Nederlandse steden en hoe je daarin kunt ontwerpen. Zo heb ik gekeken in welke wijktypen hitte een groter probleem is of waar het door klimaatverandering een groter probleem kan worden. Een goed uitgewerkte wijktypologie kan helpen om per wijktype de moeilijkheden maar ook vooral de mogelijke oplossingen te beschrijven.”
Waarom is het belangrijk om een goed uitgewerkte wijktypologie te hebben? Kun je niet ook gewoon per gemeente kijken op welke plekken de problemen en mogelijke oplossingen liggen?
“Voor mijn proefschrift heb ik samen met een groot consortium casestudies gedaan bij gemeenten. Bij zo’n casestudie doe je onderzoek op een specifieke plek met een specifieke context. De uitkomsten gelden dan alleen voor die plek. Maar als je voor elke plek afzonderlijk zou moeten onderzoeken wat er werkt, zou dat heel veel tijd kosten. Door de uitgewerkte wijktypologie kun je zeggen: dit werkt in verschillende buurten met wijktype a. Het is dus waarschijnlijk dat dit ook werkt op andere plekken in wijktype a. De wijktypologie maakt wijken beter vergelijkbaar.”
Je hebt de wijktypologie zelf gebruikt om beter inzicht te krijgen in de problemen en kansen op het gebied van hitte in steden. Waarvoor kun je de wijktypologie nog meer gebruiken?
“Ik denk dat je de wijktypologie kunt inzetten voor veel duurzaamheidsopgaven, ook de energie- en mobiliteitsopgaven. Bijvoorbeeld om te zien hoeveel kansen er liggen om de parkeerdruk in een wijktype te verminderen.”
En hoe kun je de kaart gebruiken voor klimaatadaptatie?
“Je kunt de kaart vooral indirect voor klimaatadaptatie gebruiken: om er producten mee te ontwikkelen die handelingsperspectief bieden aan partijen die met klimaatadaptatie aan de slag willen. Zo hebben we zelf een voorbeeldenboek gemaakt voor het waterbestendig inrichten van straten. Daar staan zo’n acht van deze wijktypen in. Voor elk wijktype staat in drie varianten beschreven hoe je het waterbestendig kunt inrichten en hoeveel dat kost. Ook de Coolkit, die helpt om gemeenten hittebestendig in te richten, hebben we ontwikkeld met behulp van de wijktypen.”
Hoe is de kaart tot stand gekomen? Wie hebben er allemaal meegedacht?
“We hebben de nieuwe kaart samen ontwikkeld met de leerstoel Urban Analytics, na een aantal vooronderzoeken naar nieuwe mogelijkheden door onze leerstoel Water in en om de stad en minorstudenten van Urban Analytics. In het project hebben we op enkele onderdelen samengewerkt met Tauw en Deltares. Het zou goed zijn om de kaart nog te testen bij een gebruikersgroep van gemeenten, adviesbureaus en ook docenten en studenten.”
Wat is er nieuw aan de huidige wijktypekaart in de Klimaateffectatlas?
“Door gebruik te maken van Artificial Intelligence (AI) hebben we meer en ook relevantere data kunnen toevoegen. Toen we nog zonder AI werkten, konden we minder goed inschatten hoe belangrijk een dataset was voor het bepalen van het wijktype. En hoe meer data je toevoegt, hoe meer je moet analyseren en hoe zwaarder het programma wordt. Met AI kun je het model heel nauwkeurig laten bepalen welke data en grenswaarden relevant zijn. AI kan namelijk veel meer data analyseren en combineren dan wij mensen kunnen. Daardoor konden we ook makkelijker bepalen welke databronnen we konden weglaten.”
In de kaart kun je nu op drie niveaus kijken naar wijken: buurtniveau, PC5-niveau en PC6-niveau. Dat is ook nieuw, toch?
“Ja, dat klopt. In de kaart van 2017 zag je alleen het buurtniveau. Je zag toen wel bijvoorbeeld aan een arcering dat de buurt uit meerdere wijktypen bestond. Als je nu naar de kaart kijkt, zie je eerst het buurtniveau: daarop zie je het wijktype dat het meest in die buurt voorkomt. Zoom je verder in, dan zie je het meest voorkomende wijktype voor een deel van een buurt (PC5-niveau). Als je nog verder inzoomt zie je het niveau van een straat of een deel van een straat (PC6-niveau). Door deze drie niveaus kun je aan de ene kant een algemeen beeld krijgen van de meest voorkomende wijktypen in een gemeente of buurt. En aan de andere kant kun je zien welke verschillende wijktypen er in een bepaalde buurt voorkomen.
Nieuw aan de kaart is ook dat we nu in plaats van één indicator voor verstedelijking drie indicatoren hebben: aantal huishoudens per hectare, stedelijkheid en de RUDIFUN dataset: Ruimtelijke Dichtheden en Functiemenging Nederland. Met RUDIFUN kijk je bijvoorbeeld naar de oppervlakte van alle verdiepingen van een gebouw ten opzichte van het terrein dat bebouwd is. Verder is er ook een verbetering gekomen in de nieuwe kaart: de bloemkoolwijk is nu veel beter onderscheiden van de naoorlogse woonwijk.”
Was het onderscheid tussen een bloemkoolwijk en een naoorlogse woonwijk eerst dan niet duidelijk?
“Nee, de kaart van 2017 gaf de kaart soms aan dat iets een bloemkoolwijk was terwijl dat een naoorlogse woonwijk was, en andersom. De wijken lijken in bepaalde opzichten ook wel op elkaar: de bouwperiode overlapt en de bouwhoogte is ook vergelijkbaar. Maar een groot verschil tussen de wijken zit in de opzet: bloemkoolwijken zijn vaak opgezet met groenstructuren eromheen, en dat hebben naoorlogse woonwijken niet echt. Verder bestaan bloemkoolwijken uit veel hofjes en hebben ze vaak korte straatjes die bochtjes maken, met veel drempeltjes en kleine versnipperde stukjes groen. Naoorlogse woonwijken zijn veel meer standaard met rechte straten, eengezinswoningen die een voor- en achtertuin hebben, waar je aan beide zijden van de straat kunt parkeren.”
Hoe kwam het dat in de oude kaart het onderscheid tussen de bloemkoolwijk en de naoorlogse woonwijk niet goed werd gemaakt?
“Dat kwam doordat we alles op PC6-niveau analyseerden. Dat is heel lokaal, een klein gebied. Maar het verschil tussen de bloemkoolwijk en de naoorlogse woonwijk zit juist in de netwerkstructuur en de oriëntatie van straten. Die kenmerken kun je alleen zien als je op een hoger niveau kijkt: op buurtniveau. Daarom hebben we voor de nieuwe kaart de netwerkdata op buurtschaal geanalyseerd. De uitkomsten daarvan hebben we toegevoegd aan de analyse op PC6-niveau. Zo hebben we de data over de netwerkstructuur toch kunnen meenemen in de analyse.”
Klopt het dat je nu bij elk wijktype ook passende maatregelen kunt vinden?
“Er zijn inderdaad maatregelen aan de wijktypen gekoppeld, op basis van de Infographic maatregelen klimaatadaptatie in de gebouwde omgeving van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Maar dat is nog echt in de beginfase. Hier ontbreken nog belangrijke maatregelen zoals de stedelijke infiltratiestrook en de pergola. En het is natuurlijk niet alleen de wijktypologie die bepaalt of een maatregel ergens geschikt is. Je moet ook kijken naar de ondergrond, de grondwaterstand en andere factoren. We zijn daarom een dashboard van maatregelen aan het ontwikkelen bij de wijktypekaart. Daarmee willen we bijvoorbeeld ook inzicht bieden in hoeveel procent groen een wijktype gemiddeld heeft, hoeveel procent het percentage groen in een bepaalde buurt is én hoeveel groen er in zo’n wijktype mogelijk is. Dat zou een mooi hulpmiddel zijn voor gemeenten, om vergroening beter te borgen. Nu is het voor gemeenten vaak nog lastig om ook echt te vergroenen. Vaak zeggen ze in hun visie wel dat ze meer groen willen. Maar in evaluaties van een gemeentevisie blijkt de hoeveelheid vergroening vaak tegen te vallen.”
En dat dashboard zou de ambitie van gemeenten kunnen vergroten en concreter kunnen maken?
“Ja, ik denk vooral dat laatste: concreter maken. Ik weet namelijk niet of gemeenten ook echt hun ambities zullen vergroten, maar in ieder geval kunnen ze hun doel met zo’n dashboard harder maken en beter aan hun eisen vasthouden. Het zou heel mooi zijn als gemeenten deze kaart gaan gebruiken om vergroening beter te borgen in hun beleid. Verder kunnen we de kaart gebruiken om te verzamelen wat er in welke typologie wel en niet lukt aan maatregelen in de verschillende steden. En je zou de kaart ook kunnen gebruiken om op hoger niveau te monitoren hoe het nu gaat met klimaatadaptatie per wijktype. Tot slot kan de kaart helpen om burgers beter te betrekken bij het beleid. Je kunt ze meer inzicht bieden in de eigen buurt: wat kan hier, wat willen we? Zo kun je samen makkelijker een visie ontwikkelen die breed gedragen is.”
Over Laura Kleerekoper
Laura Kleerekoper werkt bij de Hogeschool van Amsterdam als onderzoeker met de specialisatie klimaatbestendige stad. Zij onderzoekt de ruimtelijke implicaties van adaptatiemaatregelen in steden. In het onderzoeksproject 'De hittebestendige stad' legt ze de focus op ontwerprichtlijnen. Een van haar doelstellingen hierin is om bestaande kennis te vertalen naar de praktijk. Daarnaast is Laura ook landschapsadviseur bij de gemeente Amersfoort.
Delen
Meer informatie
- Wijktypekaart in de Klimaateffectatlas
- Kennisclip Wijktypen
- Kleerekoper, L. (2016). Urban Climate Design: Improving thermal comfort in Dutch neighbourhoods. [Dissertation (TU Delft), Delft University of Technology]. A+BE | Architecture and the Built Environment. https://doi.org/10.7480/abe.2016.11
- Lorzing, H., Harbers, A. and Schluchter, S. (2008), Een stedenbouwkundige typologie, NAi, Rotterdam (pdf, 19 MB)