Door indringing van zeewater via de grote rivieren kan in het kustgebied van Nederland het grond- en oppervlaktewater verzilten. Er ontstaat dan een zouttong, waarbij het zoute water onder het zoete water schuift. Of er ergens een zouttong kan ontstaan, hangt af van de rivierafvoer en de zeewaterstand. de Bij lage rivierafvoeren komt het zoute water verder landinwaarts. Als oppervlaktewater zouter wordt, heeft dat direct effect op de leefomstandigheden van dieren en planten. Is er zoetwater beschikbaar tot 0 - 5 meter beneden het maaiveld, dan is het watersysteem zeer kwetsbaar voor het ontstaan van een zouttong. Is er zoetwater beschikbaar tot 5 - 10 meter beneden het maaiveld, dan is het watersysteem er kwetsbaar voor. Het watersysteem is niet kwetsbaar voor het ontstaan van een zouttong als er zoetwater beschikbaar is tot meer dan 10 meter beneden het maaiveld.
Als er zoet oppervlaktewater wordt ingelaten, wordt zoutwater van een zouttong of brakke kwel verdund. Daarmee gaat de inlaat van zoet water verzilting tegen. De inlaat van zoet water heeft dus een positief effect op het zoutgehalte van een waterysteem.
In de laag gelegen delen van Nederland komt vaak brak grondwater aan het oppervlak. Dit heet ook wel brakke kwel. De kwel komt via de bodem in het oppervlaktewater terecht. Als oppervlaktewater zouter wordt, heeft dat direct effect op de leefomstandigheden van planten en dieren. Als er per dag minder dan 0,5 mm brakke kwel het oppervlaktewater in stroomt, is het watersysteem niet kwetsbaar.