Basisgegevens

Onderstaande tabel beschrijft basisgegevens die veelal gebruikt worden in de simulatie van de waterdiepte. De gegevens zijn onderverdeeld naar de drie deelsystemen maaiveld, riolering en oppervlaktewater. De kwaliteit van gegevens bepaalt in hoge mate de nauwkeurigheid van de simulatie.

Basisgegevens

Download de tabel in hoge resolutie (png, 41 kB)

De tabel beoogt niet volledig te zijn en is ook geen lijst van basisgegevens die altijd vereist zijn. Maar voor sommige basisgegevens gelden wel minimum eisen (standaarden). Deze worden hieronder beschreven.

Neerslaggebeurtenissen

De neerslaggebeurtenis is de ‘stress’ die op het systeem wordt gezet. De in ieder geval standaard toe te passen neerslaggebeurtenissen zijn theoretische buien met de volgende kenmerken:

  • Herhalingstijden van 100, 250 en 1000 jaar om verschillende maten van stress op het systeem te zetten en daarmee verschillende typen knelpunten zichtbaar te maken (o.a. hydraulisch, falen specifieke voorzieningen, ontbreken van bergingscapaciteit).
  • Buien met korte (1 en 2 uur) en lange (48 uur) duur om het effect op zowel snel (bebouwd, hellend gebied en watersystemen met weinig berging) en langzaam (regionaal watersysteem) reagerende watersystemen te kunnen toetsen. In buitengebied worden ook verschillende initiële grondwatercondities onderscheiden.
  • Neerslag wordt gekenmerkt door ruimtelijke spreiding in intensiteit. Vanuit het streven naar eenduidigheid is bij de standaardisatie gekozen voor een vereenvoudigde aanpak: een neerslaggebeurtenis valt over het gehele onderzoeksgebied met de beschreven intensiteit.
  • Neerslaghoeveelheden die representatief zijn voor 2050, in verband met de levensduur en afschrijvingstermijnen van maatregelen.
  • Om de toename van de frequentie mee te nemen in de interpretatie, zijn de herhalingstijden van de gebeurtenissen aangegeven onder het huidige klimaat en het toekomstige klimaat in 2030, 2050 en 2085 (worst case uit KNMI’14 scenario’s).

De kans op wateroverlast in het landelijk gebied wordt naast de neerslagintensiteit ook bepaald door de mate waarin het systeem al is gevuld bij aanvang van de gebeurtenis. Voor de lange standaard neerslaggebeurtenissen (48 uur) met een herhalingstijd van 250 en 1000 jaar zijn de initiële condities een gemiddelde grondwaterstand (GG), gemiddeld oppervlaktewaterpeil en gemiddelde afvoer. Deze gebeurtenissen komen vooral in de zomerperiode voor. Neerslaggebeurtenissen met een lange duur en herhalingstijd van 100 jaar zijn minder extreem en de kans is groter dat deze ook in het najaar of het voorjaar voorkomen, wanneer het watersysteem vaak al meer is gevuld. Daarom wordt voor deze gebeurtenissen onderscheid gemaakt tussen een gemiddeld gevuld of vol (grond)watersysteem (GHG, gemiddeld hoogste grondwaterstand). Voor het stedelijk gebied gelden geen standaard initiële condities omdat de invloed hiervan bij korte (extreme) neerslaggebeurtenissen relatief gering is.

In totaal zijn er 7 standaard neerslaggebeurtenissen. Onderstaande tabellen geven voor elke gebeurtenis de bij simulatie toe te passen instellingen voor het rekenmodel weer.Wateroverlast tabel 2 aangepast 20200408

Download de tabel in hoge resolutie (pdf, 93 kB)

Wateroverlast tabel 3 aangepast 20200408

Download de tabel in hoge resolutie (pdf, 94 kB)

Het is een doel van de stresstest om inzicht te creëren in wat gebeurt onder extremere omstandigheden. Vandaar dat de standaard neerslaggebeurtenissen flinke druk op het systeem zetten. De uitkomsten zijn niet alleen bruikbaar voor het vinden van knelpunten, maar ook voor bewustwording over situaties (1/1000 bui) waarbij overlast waarschijnlijk niet meer is te voorkomen en moet worden overgeschakeld op curatieve maatregelen (calamiteitenzorg).

Het is zinvol om in aanvulling op de standaard neerslaggebeurtenissen ook buien te gebruiken die werkelijk hebben plaatsgevonden. In het gebied zelf (voor validatie van modeluitkomsten), elders in Nederland of in het buitenland. Deze zijn herkenbaar en daarmee van waarde bij interpretatie en communicatie van stresstest uitkomsten. Voorbeelden zijn:

  • Herwijnen (28 juni 2011), 93 mm in 70 minuten
  • Hupsel (26 en 27 augustus 2010), 163 mm in 26 uur, in een gebied van 2100 km2 overschreed de 24-uursom 100 mm.

Daarnaast kan er voor worden gekozen om aanvullende berekeningen te doen met buien van een geringere intensiteit en hogere frequentie. In gebieden waar snel wateroverlast optreedt, kan dit helpen bij het opsporen van de meest urgente knelpunten. Ook kunnen desgewenst aanvullende berekeningen met zgn. composietbuien worden gemaakt om meer detail in de analyse aan te brengen.

Maaiveldhoogten

Een nauwkeurige en gedetailleerde hoogtekaart is een belangrijke basis voor simulatie van stroming over maaiveld en waterdiepten. Gebruik ten minste de meest recente versie van het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN2 of 3 indien beschikbaar), tenzij lokaal nauwkeurigere gegevens voorhanden zijn. Verbeter het hoogtemodel in ieder geval door:

  • Invullen van de ‘nodata’ plekken door interpolatie (Inverse Distance Weighting methode)
  • Correctie voor gebouwen (incl. kassen)
  • Correctie voor wateroppervlakken
  • Detaillering voor toegangen van ondergrondse infrastructuur (inritten, parkeergarages, metrostations, etc.)
  • Actualisatie op basis van fysieke veranderingen die in het gebied hebben plaatsgevonden sinds het AHN is ingemeten (bijv. nieuwbouw, wegtaluds).

Kleine details in de hoogteligging van het maaiveld, zoals de hoogte van verkeersdrempels en de hoogte van stoepranden, kunnen het verschil maken tussen wel of geen overlast.  In ieder geval op al bekende, markante knelpunten kan het lonen deze details toe te voegen aan de modelschematisatie.

Gebouwen en landgebruik

De ligging van gebouwen vormt een aanvulling op de geometrie van de maaiveldhoogten en het landgebruik geeft een indicatie van de afstromingsweerstand en infiltratiecapaciteit. Daarnaast is informatie over gebouwen en landgebruik nodig voor het identificeren van potentiele knelpunten.

Gebruik voor de ligging van gebouwen standaard de Basisregistraties Adressen en Gebouwen (BAG) of de Basiskaart Grootschalige Topografie (BGT) als deze voor het type constructies in het gebied nauwkeuriger gegevens bevat. Gebruik voor het landgebruik de BGT en Basisregistratie Percelen (BRP).

De kaarten moeten verfijnd worden met bijzondere kunstwerken wanneer die zorgen voor waterscheidingen of juist –verbindingen (viaducten, tunnels, overkappingen tussen gebouwen e.d.).

Watergangen en kunstwerken

Vul de BGT kaart in het buitengebied aan met gegevens over de geometrie van het watersysteem zoals beschikbaar in de beheerregisters van de waterschappen. In de bebouwde kom is detaillering van de geometrie van belang als de watergangen een afvoerende en/of bergende functie hebben bij extreme neerslaggebeurtenissen. In de kwalitatieve systeemanalyse (stap 2 onder Simulatie) wordt bepaald of dit het geval is, en welke mate van detail in geometrie is vereist.

De ligging van kunstwerken in kleinere (B- en C) watergangen (o.a. stuwen en duikers) is niet opgenomen in de BGT. Informatie over deze kunstwerken is beschikbaar bij waterschappen en/of gemeenten.

Riolering

Gebruik in de bebouwde omgeving altijd gegevens over het rioolstelsel. In het buitengebied worden deze gegevens gebruikt als uit de kwalitatieve systeemanalyse (stap 2 onder Simulatie) blijkt dat het rioolstelsel, en de interactie daarvan met het oppervlaktewater, een rol spelen bij het verwerken van extreme neerslaggebeurtenissen.

In de module hydraulisch functioneren van de Kennisbank Stedelijk Waterbeheer (voorheen Leidraad Riolering, C2100) wordt in detail beschreven welke gegevens in welke situatie noodzakelijk zijn voor de simulatie van het hydraulisch functioneren van de riolering.


wateroverlast-vk