Impactproject afgerond: Afwegingskader voor waterrisico’s
Veel gebieden in Nederland zijn kwetsbaar voor wateroverlast, zoals hevige regenval of overstroming. De kans op overlast is klein, mede dankzij het ontwerp van onze waterkeringen en watersystemen, maar er blijft een risico. Beheerders van objecten en overheden moeten daarom keuzes maken: accepteren ze het risico? Of nemen ze maatregelen? Maar welke dan? Dergelijke afwegingen zijn complex. Hoe weeg je factoren tegen elkaar af? Partijen uit de City Deal Klimaatadaptatie ontwikkelden samen een afwegingskader.
Dit project is een van de Impactprojecten vanuit de Stimulering Ruimtelijke Adaptatie (vierde tranche). “Het project komt voort uit gesprekken die we in de City Deal Klimaatadaptatie voerden met gemeenten die werken aan meerlaagsveiligheid”, vertelt Rob Koeze van Waternet, een van de partijen van de City Deal en betrokken bij het project. “We bespraken hoe het komt dat het, ondanks al die ambities en goeie wil, toch maar moeilijk lukt om werkelijk aan de slag te gaan.”
Gefundeerd afwegen
Een van de uitdagingen, zo bleek uit de gesprekken, was het ontbreken van een afwegingskader voor waterrisico’s voor specifieke locaties en objecten. Stel, op een bepaalde plek is de kans op een overstroming heel klein, maar áls het misgaat, is de schade meteen heel groot. Of andersom: de kans dat het misgaat is groter, maar de schade valt mee. Koeze: “Hoe bepaal je in zo’n geval of je maatregelen wilt nemen aan je object, of dat je het risico accepteert zoals het is? Waar je je kwetsbare infrastructuur neerzet en hoe je deze aanlegt? Hoeveel extra die aanpassingen mogen kosten? Daar is onze methodologie voor bedoeld. Om risico’s gefundeerd tegen elkaar te kunnen afwegen.”
De gevolgde aanpak is een objectbenadering: per gebouw of locatie wordt in kaart gebracht hoe groot de kans op een bepaalde impact is. Tien centimer water op het land komt bijvoorbeeld eens in de 10 jaar voor en één meter water op het land eens in de 1.000 jaar. Vervolgens bereken je hoe ernstig die impact is: in economische schade, aantallen slachtoffers, maatschappelijke ontwrichting en imagoverlies. “In onze methode gaat het niet om de precieze getallen”, zegt Koeze, “maar is het vooral van belang om de klasse te kunnen bepalen waarin de impact valt, van ‘nihil’ tot ‘catastrofaal’.”
Relevanter
“Die methodologie en de onderliggende informatie zijn op zichzelf niet nieuw”, zegt Bas Kolen, directeur onderzoek en ontwikkeling bij adviesbureau HKV, eveneens betrokken bij de City Deal en bij het Impactproject. “Wel nieuw is dat we deze informatie nu toepassen op een object en dat we de gevolgen van wateroverlast en overstromingen combineren. Je kijkt niet naar de kans dat een dijk bezwijkt of de kans dat een extreme bui valt, maar wat er dan bij een bepaald gebouw gebeurt.”
De eerste uitkomst is een waterrisicoprofiel: een afbeelding die in één oogopslag de risico’s laat zien. De tweede is een zogeheten waterrisicodiagram. Die combineert risico en impact. “Deze aanpak maakt de informatie relevant voor de beheerders en regelgevers”, zegt Kolen, “omdat direct duidelijk wordt welke combinaties van kans en gevolg er zijn, en of deze wel of niet acceptabel of wenselijk zijn.”
Handvatten
De methode is voor iedereen toegankelijk, van overheid tot assetmanager. “De diagrammen zijn niet gestandaardiseerd”, licht Koeze toe, “want iedere overheid, iedere sector en ieder bedrijf heeft zijn eigen maatlat, zijn eigen beoordeling van welke impact acceptabel is en welke niet. Het is de bedoeling dat je het kader aanpast aan je eigen situatie. We bieden echter al wel een eerste voorbeeld aan van een waterrisicodiagram. Ook hebben we enkele handvatten om de impact in te schatten.”
Wat kunnen bedrijven of overheden hiermee? “Er zijn verschillende opties”, legt Kolen uit. “Overheden kunnen op basis hiervan kaders gaan stellen. Veel beheerders blijken hier behoefte aan te hebben. Maar kaders zijn lang niet altijd nodig – en ook niet altijd de beste oplossing.” Soms is het voldoende als de methodologie leidt tot een dialoog tussen overheden en gebruikers, van waaruit wederzijdse afspraken worden gemaakt. “Of je kunt de implementatie van maatregelen helemaal aan beheerders overlaten”, voegt Koeze toe. “De bal ligt nu bij de overheden en andere gebruikers: hoe willen zij hiermee omgaan?”
Meteen aan de slag
Kolen: “Wij geven expres niet aan wat hiermee moet gebeuren. Een discussie hierover lijkt ons wel relevant. Maar ook als de nationale overheid geen kaders stelt, kunnen andere overheden zoals gemeenten ermee uit de voeten. Beheerders van objecten hebben nu een eigen verantwoordelijkheid om afwegingen te maken. In alle gevallen kun je meteen aan de slag.”
Koeze is optimistisch over de implementatie. “Als je een risico heel precies in kaart brengt, dan erken je dat het risico er is, ook al is het heel minimaal”, zegt hij. “Dan moet je daar iets mee doen. En je kunt anderen ertoe aanzetten om dat ook te doen. Nu denken mensen vaak: ik ben helemaal veilig, ik hoef niets te ondernemen.” Er zullen vast partijen zijn die hier nu nog niet mee bezig zijn, besluit Koeze, “maar de professionals met wie we hierover spreken, zijn zonder uitzondering enthousiast. De methodologie wordt heel goed ontvangen. We zijn in gesprek om de methode ook op te nemen in de Routekaart Risicodialoog.”