Klimaatsignaal ook relevant voor gevolgbeperking overstromingen
Het Klimaatsignaal dat het KNMI onlangs naar buiten bracht, waarschuwt voor een grotere zeespiegelstijging tot 2100 dan tot nu toe voorspeld. Wat betekent dat voor laagliggend Nederland? “We zijn er niet met alleen het ophogen van de dijken. We moeten ons ook voorbereiden op eventuele overstromingen”, zegt expert Rob Koeze, “en beter gaan nadenken over waar en hoe we gaan bouwen.” Hij ziet daarvoor allerlei kansen.
Op 25 oktober 2021 bracht het KNMI het zogeheten Klimaatsignaal’21 naar buiten. Daarin staan de nieuwste inzichten over het veranderende klimaat en de gevolgen daarvan voor Nederland. Het Klimaatsignaal is gebaseerd op het laatste IPCC-rapport (augustus 2021) en eigen onderzoek van het KNMI. Naast veranderingen op het vlak van hitte, droogte en extreme regenval bespreekt het Klimaatsignaal ook de stijgende zeespiegel.
“De toekomstscenario’s laten een grotere zeespiegelstijging zien dan voorheen”, schrijft het KNMI op zijn website. “Als we de uitstoot van broeikasgassen laten toenemen, kan de zeespiegel voor de Nederlandse kust rond 2100 met 1,2 meter stijgen ten opzichte van begin deze eeuw. Als het smelten van de Antarctische IJskap versnelt, komt zelfs de 2 meter zeespiegelstijging in 2100 in zicht. In 2014 berekende het KNMI dat in 2100 de bovengrens 1 meter zou zijn. De berekende zeespiegelstijging is dus naar boven bijgesteld.”
Kenniskrant Hoog Water
“Dit Klimaatsignaal komt niet als een verrassing”, reageert Rob Koeze, strategisch adviseur bij Waternet en lid van de Werkgroep Gevolgbeperking Overstromingen. Deze werkgroep bracht in 2018 een advies uit over de vraag hoe Nederland zich het beste kan voorbereiden op eventuele overstromingen. “We zijn er niet met alleen het ophogen van de dijken”, legt Koeze uit. “De kans op een overstroming is nooit nul. Maar gelukkig zijn er allerlei manieren waarop we de gevolgen van overstromingen kunnen beperken. Bijvoorbeeld door gebouwen anders te ontwerpen, maar ook door een slimmere ruimtelijke inrichting en betere plannen voor crisismanagement.”
Koeze werkte dit jaar mee aan een kenniskrant, getiteld Hoog Water. Deze kenniskrant zet de mogelijkheden voor gevolgbeperking op een rijtje voor onder meer gemeenten, provincies, waterschappen, infrabeheerders, woningcorporaties en (bouw)bedrijven. De kenniskrant is een initiatief van de onderzoekslijn Klimaatbestendige Stad van het Nationaal Kennis- en innovatieprogramma Water en Klimaat (NKWK-KBS) en de Stichting Toegepast Onderzoek Waterbeheer (STOWA). Hoog Water is gratis digitaal beschikbaar en sluit aan op het traject van stresstesten, risicodialogen en uitvoeringsagenda’s dat overheden doorlopen binnen het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie (DPRA).
Centrale regie nodig
“Gemeenten vinden dit een lastig onderwerp”, zegt Koeze. “Ze worden gedwongen na te denken over een heel lange termijn, én met grote onzekerheden. De wijken die ze nu plannen, gaan zo weer 100 jaar mee. Daarom is het dus echt noodzakelijk dat ze de KNMI-scenario’s serieus meenemen in hun plannen.”
Nederland zou dergelijke complexe planning niet alleen aan gemeenten moeten overlaten, betoogt Koeze. “Hierbij heb je echt een centrale regie nodig”, stelt hij. “Gelukkig is er nu landelijk een traject ingezet om bodem en water meer sturend te maken bij beleidsbeslissingen. Ik snap dat mensen daar aarzelend tegenover staan. Maar je kunt er beter nú rekening mee houden, dan dat je over 20 jaar ontdekt dat je een verkeerde weg bent ingeslagen en dan hogere kosten moet maken voor aanpassingen.”
Resilience by design
Belangrijk daarbij is vooral dat plannen flexibel zijn, zowel voor gebouwen en infrastructuur als voor ruimtelijke inrichting. “Denk bijvoorbeeld aan tijdelijke bebouwing die ook weer gemakkelijk te verplaatsen is”, zegt Koeze, “of aan drijvende wijken. De kern is wat we ‘resilience by design’ noemen: een ontwerp waarin weerbaarheid tegen klimaatverandering een rode draad is.”
Daarbij moeten we ook durven zeggen dat we bepaalde delen van Nederland niet verder gaan bebouwen, vervolgt Koeze. “Deze aanpak vraagt dus niet alleen om technische oplossingen, maar ook om nieuwe vormen van governance en nieuwe financiële modellen. In feite heeft de overheid daartoe al besloten. In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) staat dat nieuwe ontwikkelingen niet mogen leiden tot extra kwetsbaarheid.”
Moeilijke balans
Maar hoe realistisch zijn nu die KNMI-voorspellingen van de zeespiegel? Een Volkskrant-redacteur stelde in zijn krant en op Twitter dat het KNMI het allerzwartste scenario te veel aandacht gaf. “Dat is inderdaad een kwestie van communicatie”, zegt Rob van Dorland van het KNMI. “We presenteren dat zwartste scenario niet als het meest waarschijnlijke scenario, zoals critici beweren. We zeggen duidelijk: dit kán er gebeuren als we de uitstoot van broeikasgassen verder laten toenemen en als de ijskap van Antarctica instabiel wordt. Daarmee zeggen we niet dat dit zeker gebeurt ‘als we niets doen’.”
Volgens Van Dorland is het wel goed de zwartste scenario’s te benoemen. “Met die scenario’s houdt het Deltaprogramma ook rekening”, zegt hij. “De vraag is alleen: in hoeverre laat je die nú je plannen beïnvloeden? Je wilt de zwaarste aanpassingen ook weer niet te vroeg doen. Dat is een balans waarmee het Deltaprogramma worstelt. En gemeenten en andere overheden natuurlijk ook.”
Hogere regionen
Wat is dan de oplossing? Net als Koeze wijst ook Van Dorland op een adaptieve aanpak. “Ontwerp een systeem dat je kunt laten meebewegen zonder al te hoge meerkosten. Met ruimtelijke inrichting is dat lastig. Maar je kunt nu al wel degelijk rekening houden met waar je wel en niet gaat bouwen.”
En daarbij is rekening houden met de zwartste scenario’s geen overbodige luxe, vindt Van Dorland. “Het is nog steeds een mógelijke toekomst. De bedoeling is dat we zo snel mogelijk op het spoor komen dat in Parijs is afgesproken, qua uitstoot van broeikasgassen. Maar de realiteit is dat we nog altijd in de hogere regionen zitten, en het ziet ernaar uit dat dat niet snel verandert. We kunnen dus even goed zeggen dat het laagste scenario minder realistisch is dan het hoogste.”
Ook het hoogste scenario doet ertoe
Daarbij speelt nog een ander belangrijk punt, benadrukt Van Dorland. “De scenario’s houden alleen rekening met antropogene emissies. Niet met het vrijkomen van broeikasgassen uit de ontdooiende permafrost. Die emissies gaan in de komende decennia mogelijk toenemen: een zichzelf versterkend effect.”
Hoe dat feedbackmechanisme precies verloopt, en wanneer er een kantelpunt wordt bereikt, wordt nog volop onderzocht. Dat geldt ook voor de Antarctische ijskap. “Ons standpunt is dus: ook de hoogste scenario’s doen ertoe. Daar moeten we dus zeker nu al rekening mee houden – en dat vindt ook het Deltaprogramma.”
Hier niet bouwen
Het goede nieuws is: het beperken van de gevolgen van een overstroming is goed mogelijk als je er in de ruimtelijke inrichting rekening mee houdt, aldus Koeze. “Zeker als je maatregelen slim meekoppelt met andere grote opgaven.”
Toch ontkomen we niet aan harde keuzes, concludeert hij. “Adaptieve maatregelen zijn één ding”, zegt hij, “maar soms moet je ook gewoon durven zeggen: in dit laaggelegen gebied gaan we niet bouwen. En al zeker geen vitale infrastructuur zoals een ziekenhuis. Dat zagen we deze zomer in Valkenburg: daar moesten ziekenhuizen worden geëvacueerd die niet op de handigste plekken stonden.”