Gevolgen verschillen per gebied
In hoog Nederland kan vaak geen water vanuit de rivieren worden aangevoerd. Hier zijn gebruikers volledig afhankelijk van neerslag en grondwater. Deze gebieden hebben daardoor eerder te maken met watertekorten, met droogtestress tot gevolg. Droogtestress ontstaat wanneer de bodem zo ver uitdroogt, dat planten niet meer goed kunnen verdampen. Droogtestress kan ertoe leiden dat de plant deels of helemaal afsterft. In de landbouw leidt droogtestress tot een afname van de gewasopbrengst. Gewassen die slecht tegen droogte kunnen, zijn bijvoorbeeld groenten, aardappelen en bieten. Ook voor de natuur zijn de gevolgen groot. Soorten kunnen lokaal uitsterven, de kans op natuurbranden neemt toe, en vennen en beken kunnen sneller droogvallen. Wanneer de bodem ver is uitgedroogd kan het water ook minder goed infiltreren. Bij hoosbuien kan dit leiden tot wateroverlast.
Droogte kan bodemdaling versterken. Minder water in de bodem zorgt ervoor dat de bodem samendrukt. Dit proces heet ‘krimp’. Als er weer meer regen valt kan een deel weer zwellen, maar een deel blijft samengedrukt. Dat laatste heet ‘klink’ of ‘inklinking’. Door de samendrukking daalt de bodem. Daarnaast vindt veenoxidatie plaats. Als de grondwaterstand daalt en veen droog komt te liggen, komt het in contact met zuurstof. In contact met zuurstof verteert het veen en verdwijnt het. Hierdoor daalt de bodem nog verder. Ook komen er bij dit proces veel broeikasgassen vrij. Bodemdaling door droogte kan ook leiden tot verzakking en scheuren in gebouwen, wegen en dijken. Als een dijk scheurt, dreigt er overstromingsgevaar voor bewoners achter de dijk. Daarnaast kan droogte zorgen voor problemen met houten funderingen. Oudere woningen in klei- en veengebieden hebben vaak een fundering van houten palen. Deze palen moeten onder water staan om te voorkomen dat ze in contact met zuurstof gaan rotten en schimmelen. Bij droogte kunnen deze funderingen droog komen te staan. Dit veroorzaakt paalrot en verzakkingen. In het kaartverhaal Risicokaarten funderingen van de Klimaateffectatlas zie je welke gebieden risico lopen op funderingsschade.
In laag Nederland kan wel water uit de rivieren en andere zoetwaterbronnen worden aangevoerd, zoals vanuit het IJsselmeer. Maar ook dat heeft beperkingen. Dat blijkt ook uit de stresstest die voor het IJsselmeergebied is uitgevoerd (pdf, 3.9 MB). Tijdens een droge zomer stijgt de watervraag en is de rivierafvoer laag. Bij zoetwatertekorten ontstaat in de kustprovincies een extra probleem: verzilting. Bij verzilting wordt het grond- en oppervlaktewater zouter. Dit komt doordat tijdens droogte en lage rivierafvoeren zeewater verder landinwaarts kan trekken. Voor verschillende functies die afhankelijk zijn van zoetwater is verzilting een probleem. Bijvoorbeeld voor de drinkwatervoorziening, maar ook voor de bollenteelt, natuur, landbouw en industrie. Verzilting treedt ook op in de grote rivieren zoals de Rijn en de Maas, waardoor het probleem zich niet beperkt tot alleen de kustgebieden.
Flinke toename watertekort in laag Nederland bij droogte door klimaatverandering
Deltares heeft onderzocht wat de zoetwaterbalans van laag Nederland is tijdens droogte en hoe deze balans verandert bij klimaatopwarming en een zeespiegelstijging van 1 en 2 meter. Uit haar rapport ‘De zoetwaterbalans van laag Nederland in een warmer klimaat’ (februari 2024) blijkt dat het watertekort tijdens extreme droogte in laag Nederland flink toeneemt als het klimaat verder opwarmt, de zeespiegel verder stijgt en we dezelfde eisen aan de waterkwaliteit stellen als nu. Niet alleen neemt het wateraanbod af, ook neemt de watervraag toe. Dat laatste komt onder andere door de zoutindringing: bij zeespiegelstijging is er meer zoetwater nodig om zoutindringing tegen te gaan.