Droogte
De droge zomers van 2018, 2019, 2020 en 2022 hebben laten zien dat een aanhoudende droogte verstrekkende gevolgen kan hebben. Alle vier de KNMI’23-klimaatscenario’s geven aan dat Nederland in de zomers droger wordt en uit de Deltascenario’s blijkt dat de aanvoer van zoetwater via de grote rivieren in de zomer zal teruglopen. Verder blijkt uit het Kennisprogramma Zeespiegelstijging dat de verzilting toeneemt. Daarmee neemt ook de vraag naar zoetwater toe voor doorspoeling, als we de zoutconcentraties niet willen laten oplopen.
Droogte is een complex en veelomvattend probleem dat zich uit via allerlei oorzaak-gevolgrelaties en schadeprocessen die over verschillende tijdsschalen verlopen. Droogte leidt bijvoorbeeld tot lage grondwaterstanden en bodemvochttekorten, en daarmee tot bodemdaling en funderingsproblemen, tot gewasschade in de landbouw, natuurbranden en sterfte van stedelijk groen, en tot drinkwatertekorten en beperkingen voor de scheepsvaart. Daarnaast heeft droogte een negatief effect op de waterkwaliteit. Hoe kwetsbaar een gebied is voor droogte hangt van verschillende factoren af: van lokale weersomstandigheden, de aanvoer van zoetwater via de grote rivieren, de capaciteit om water vast te houden, en de ontwikkeling van de watervraag door steden, industrie, landbouw en natuur. Die watervraag stijgt nu door toenemende verzilting en verdamping, economische ontwikkeling, gewaskeuze en nieuwe watervragers, zoals het verhogen van polder- en grondwaterpeilen om bodemdaling te remmen. Effecten van droogte kunnen tijdens één droog seizoen optreden en schade opleveren, maar kunnen zich ook pas na meerdere jaren manifesteren. De effecten van droogte verschillen ook sterk per landschapstype en gebruiksfunctie. Bij het onderzoeken van kwetsbaarheden is het daarom belangrijk om verschillende typen informatie te raadplegen over hoe droogte in een bepaald gebied tot uiting komt en wat het specifieke effect ervan is op de functies in het gebied. Meer informatie over droogte vind je in het kennisdossier Droogte.
Gebruik basisinformatie
Het neerslagtekort wordt vaak gebruikt als de graadmeter voor droogte. Het neerslagtekort is het verschil tussen de neerslag en de mogelijke verdamping over de periode van 1 april tot 1 oktober. In de tool Klimaatscenario’s in de Klimaateffectatlas kun je bekijken hoe het neerslagtekort richting 2100 kan veranderen. Selecteer daarvoor het thema Droogte en de indicator Maximaal neerslagtekort. Je ziet dan bijvoorbeeld dat het neerslagtekort in Utrecht in 2050 volgens het hoogste klimaatscenario gemiddeld 237mm is. Momenteel is dat gemiddeld 170mm. Ter referentie: het landelijk gemiddelde neerslagtekort in het extreem droge 2018 schommelde in augustus en september rond 300 mm. Zo’n neerslagtekort treedt in het huidige klimaat eens in de 20 jaar op.
Het neerslagtekort is een goede eerste indicator voor de mate waarin droogte een dreiging vormt. Dat tekort kan vervolgens leiden tot meer specifieke dreigingen, zoals zoetwatertekorten, het uitzakken van grondwaterstanden en bodemdaling. Deze dreigingen hebben directe gevolgen voor bijvoorbeeld constructies, landbouwgewassen en natuur. Hieronder vind je voor elk van deze dreigingen basisinformatie voor de stresstest.
Om een eerste indruk te krijgen van de mogelijke effecten die droogte kan hebben in een specifiek landschapstype, kun je de Basiskaart Natuurlijk Systeem Nederland gebruiken.
De landelijke informatie bestaat vooral uit resultaten van de knelpuntenanalyses door het Deltaprogramma Zoetwater (DPZW), of uit kaarten die van deze resultaten zijn afgeleid. Op dit moment wordt door DPZW nog aan de nieuwe knelpuntenanalyses met de KNMI’23-scenario’s gewerkt. De basisinformatie die nu beschikbaar is, is daarom nog grotendeels gebaseerd op de KNMI’14-scenario’s. Maar dat is geen bezwaar voor het gebruik van deze informatie. Het hoofddoel ervan is namelijk om een indicatief beeld te krijgen van waar welke typen dreigingen spelen die een relatie hebben met droogte. Gezien het karakter van een stresstest, is daarvoor basisinformatie klaargezet die is gebaseerd op de bovengrens van de droge omstandigheden die de KNMI scenario’s laten zien. En deze bovengrens is in de KNMI’23 scenario’s ongeveer gelijk aan de bovengrens in de KNMI’14 scenario’s. Desalniettemin wordt doorgewerkt aan het verwerken van de KNMI’23 scenario’s, en de daarop gebaseerde Deltascenario’s, in de landelijke basisinformatie zodat daarin alle actuele kennis over mogelijke veranderingen op eenduidige wijze is verwerkt.
Om de gevolgen te kunnen bepalen moet de informatie over dreigingen worden gecombineerd met kennis over de gevoeligheid van objecten en functies voor die dreigingen. Zo kan het herhaaldelijk dalen van de grondwaterstand op de lange duur tot schade leiden aan gebouwen met houten paalfunderingen. En is bijvoorbeeld verzilting vooral een bedreiging voor zoutgevoelige gewassen.
De processen die droogte op gang brengt zijn divers en leiden via meerdere routes tot uiteindelijke schades. Dat maakt het voor droogte lastig om op een eenduidige wijze dreigingen en gevolgen van elkaar te scheiden. Een voorbeeld hiervan is verzilting, dat enerzijds een gevolg is van lage rivierafvoeren en brakke kwel, en anderzijds een bedreiging vormt voor landbouwgewassen.
Creëer informatie op maat
Het creëren van informatie op maat over de dreigingen door droogte kan bewerkelijk zijn. De meetdata en modellen die daarvoor nodig zijn, zijn namelijk niet overal beschikbaar. Daarom is voor de stresstest het advies om in de eerste plaats gebruik te maken van de kennis en ervaring die is opgedaan in de droge zomerperiodes van 2018, 2019, 2020 en 2022. Zulke periodes zullen onder een droog klimaatscenario vaker optreden. Zo kun je relatief makkelijk een eerste beeld krijgen van hoe bedreigend droogte is in een gebied en wat de gevolgen daarvan kunnen zijn.
Wil je een exacter kwantitatief beeld krijgen van de dreiging en ontdekken welke factoren hierin in meer of mindere mate een rol spelen? Dan kan ervoor worden gekozen een waterbalans op te stellen. Waterbalansen worden meestal gemaakt als onderdeel van een watersysteemanalyse. Ze maken inzichtelijk hoeveel water het watersysteem in komt (bijvoorbeeld kwelwater) en uit gaat (bijvoorbeeld door verdamping), en via welke routes dat gebeurt. De waterbalans geeft daarmee inzicht in de herkomst, bestemming en verblijftijd van het water, en liefst ook over de kwaliteit. Handreikingen voor het maken van een waterbalans zijn opgesteld door STOWA en het onderzoeksprogramma NKWK Klimaatbestendige Stad.
Specifiek voor de waterhuishouding in de gebouwde omgeving ontwikkelt STOWA een ‘sleutelfactoren’-methodiek. De sleutelfactoren bieden inzicht in het functioneren van het integrale systeem van de waterhuishouding in de gebouwde omgeving. Ook bieden ze een kapstok voor het ontsluiten, ordenen en delen van de kennis over dit systeem. De methodiek gaat uit van drie clusters van factoren: balans, capaciteit en dynamiek. Je kunt de methodiek gebruiken bij een verdiepende analyse van vraag en aanbod in droge periodes en voor het inzichtelijk maken van de effecten van verschillende oplossingsrichtingen.
Vooral als de daling van de grondwaterstanden een bedreiging lijkt te zijn, kun je overwegen een grondwatermodel te maken dat verkent hoeveel de grondwaterstand plaatselijk kan uitzakken. Een voorwaarde is dan wel dat je data gebruikt uit een grondwaterstandenmeetnet om het model te voeden. Als dit er nog niet is, vormt de inrichting van zo’n meetnet een zinnige stap.
Zeker als blijkt dat droogte nu al tot aanzienlijke gevolgen (schades) leidt, is het goed om waterbalansen en grondwatermodellen te gebruiken. Dan kan een preciezere raming worden gemaakt van hoe de gevolgen door klimaatverandering toenemen. Deze instrumenten zijn dan ook bruikbaar om droogtemaatregelen te kiezen en ontwerpen die onder natte omstandigheden niet juist tot wateroverlast leiden.
In de balans en modellering moet waar mogelijk worden uitgegaan van droogteomstandigheden die overeenkomen met die van het Deltaprogramma Zoetwater. Dit zijn de omstandigheden uit de Deltascenario’s Warm en Stoom’24 voor 2050 en 2100. Door deze scenario’s te gebruiken ontstaat een match met de regionale waterbalansen die door het Deltaprogramma Zoetwater worden opgeleverd (naar verwachting eind 2025). Het wordt dan mogelijk om te analyseren wat de verbanden tussen ruimtelijke schaalniveaus zijn. In aanvulling hierop kunnen de omstandigheden in een ervaringsjaar als 2018 worden doorgerekend, om de uitkomsten te kunnen toetsen aan wat is waargenomen.
Uit de Deltascenario's komt naar voren dat de zoetwateropgave richting 2050 toeneemt. Bij ongewijzigd beleid raakt het evenwicht tussen watervraag en -aanbod in het zomerhalfjaar steeds verder verstoord. Gevolg is dat er in de zomerperiode vaker watertekorten ontstaan, waarbij de verdringingsreeks moet worden ingezet en onttrekkingsverboden uit grond- en oppervlaktewater gelden. Dit leidt tot maatschappelijke schade en ontwrichting, omdat niet alle sectoren van water kunnen worden voorzien. Het is daarom de verwachting dat de behoefte verder toeneemt aan verdiepende en gebiedsgerichte analyses van waterbeschikbaarheid in de vorm van een stresstest die informatie op maat biedt. Dat is weliswaar bewerkelijk, maar gezien de maatschappelijke effecten en gevraagde veranderingen ook noodzakelijk.